Uiteindelijk gaat promoveren niet alleen om het analyseren en opschrijven van je bevindingen. Een groot deel van je tijd als onderzoeker gaat op aan het organiseren, leiden, delegeren en samenwerken in een team. En dát is nou juist waar ik het meest van heb geleerd.
Toen ik na vijf jaar als logopedist in 2018 werd aangenomen als junior onderzoeker bij de Hogeschool Utrecht, veranderde mijn werkleven compleet. Waar ik voorheen samen met collega’s beslissingen nam, coördineer ik nu opeens een groot onderzoeksproject. Waar de dagen voorheen best veel op elkaar leken, is nu elke dag anders. Ik geef leiding aan zes onderzoekers verspreid over Nederland en België. Voor het eerst doe ik kwalitatief onderzoek. Ik geef opeens cursussen aan zorgprofessionals, vanuit verschillende disciplines, in acht verschillende zorginstellingen. Ik moet opeens taken durven delegeren aan mensen die al gepromoveerd zijn, want ik kan het láng niet allemaal alleen. Én ik werk met ontzettend intelligente, gedreven en ambitieuze mensen.
Je kunt je misschien wel voorstellen hoe spannend deze veranderingen zijn geweest en dat ik regelmatig heb getwijfeld of ik dit wel kon. Ik kan mij nog goed herinneren dat ik een teamvergadering moest voorzitten en alles voor mijn gevoel fout liep. Ik struikelde over mijn woorden, ik werd steeds zenuwachtiger en kreeg het gevoel dat niemand mij nog kon volgen.
En nu? Nu ben ik anderhalf jaar verder en nog steeds werkzaam op dezelfde plek. Hopelijk ga ik over een paar jaar promoveren. En nog stééds is elke dag een uitdaging. Toen ik als logopedist werkte in het ziekenhuis, was dat heel anders. Daar werd elke dag een beetje makkelijker, en kon ik op een gegeven moment veel dingen op de automatische piloot doen. Nu zit ik nog steeds wel eens in een teamvergadering en denk ik: “ik volg jullie écht niet. Kan dat wel? Mag dat wel? Als projectleider? Als promovenda? Ik werk fulltime aan dit project; zou ík niet degene moeten zijn die alles begrijpt, die alles kan volgen?”
Ik heb geleerd om dit soort vragen en onzekerheden – vragen en onzekerheden die bij mij snel overslaan in stress – te laten gaan. Ik weet zeker dat iedereen dat kán, maar ik weet ook zeker dat iedereen het op een andere manier doet. Ik heb geleerd om los te laten door héél bewust terechte gedachten te onderscheiden van onterechte, negatieve gedachten. Door mij héél bewust te zijn van hoe ik over mezelf denk. Door op de weg terug naar huis tegen mezelf zeggen dat het OK is dat ik niet altijd alles begrijp, dat het OK is dat ik een keer meer tijd nodig heb dan een ander.
Probeer trots te zijn op wat je doet. Denk eens na hoeveel je al hebt geleerd, hoe ver je al bent gekomen. Bedenk niet alleen hoeveel patiënten je al hebt geïncludeerd, welke producten jouw team heeft ontwikkeld en met welke nieuwe statistische methodes je al hebt gewerkt. Bedenk ook eens hoe goed jij nu mensen met je mee kan krijgen, hoeveel en wat je nu durft te vragen van mensen (zoals aan je eerste promotor: “kan je mijn stuk bínnen twee weken bekijken, zodat ik het stuk definitief kan maken?”) , hoeveel zekerder je bent als voorzitter tijdens het werkoverleg, en hoe goed die cursus verliep voor mensen die al 40 jaar in het vak zitten.
Als onderzoeker wil je innoveren, leiden, samenwerken, kennisdelen, shinen… De meeste onderzoekers die ik ken zijn gedreven om te presteren. Maar waar ík het meest van heb geleerd is om ook eens dingen los te laten. Want loslaten creëert ruimte voor iets nieuws.
Geschreven door Maren van Rijssen, junior onderzoeker en projectcoördinator bij onderzoeksproject CommuniCare, waarbij o.a. het KCRU Kennispartner is.